De Poorterij van Tullepetaonestad
01-10-2014
Geacht College van Pleizanten,
Het doet me genoegen dat u allen, gegroepeerd in een door de tijdgeest geroepen College van Pleizanten, op zoek bent gegaan naar het ware ver’aol van Tullepetaonestad en daarbij nadrukkelijk uw oog heeft laten vallen op deze Pleijsant. Het moge duidelijk zijn dat ik aan deze eervolle oproep graag gehoor wil geven, al moet ik u wel bekennen dat toen ik uw uitnodiging onder ogen kreeg deze eerst met een brede glimlach tot mij nam, en vervolgens ter zijde legde met de gedachte ‘dat komt nog wel, en dat onder het motto ‘Komt tijd, komt vanzelf een goed verhaal’. Edoch, zo dicht naast mijn elektronisch schrijfapparaat gelegen, bleef de brief nadrukkelijk wenken met de woorden ‘Kom, blije pleij geest, de historische datum November 11 komt nu wel heel duidelijk in beeld. Zo dadelijk is het te laat en hebt gij verzuimd deze geachte heren tijdig kond te doen van uw pleije visie op de Tullepetaonse leefwereld.
Door de ervaringen wijs geworden –zo vergeet deze scribent steeds tijdig actie te ondernemen op de blije overstapweken van onze elektronische dienaar Ziggo en is hij nog steeds geabonneerd op de Tullepetaonse Kritiekloze Bode die hardnekkig weigert kritisch te berichten over een kwade geest, genaamd Riek Bakker, bijnaam Zwarte Riek- heb ik mijzelve met ijzeren discipline aan den elektronische schrijftafel gezet in een welgemeende poging om aan uw eervolle verzoek te voldoen.
Natuurlijk heb ik uw wijze advies opgevolgd om vooral mijn hart te laten spreken, en diep in mijn ziel te kijken, alvorens mijn bevindingen zwart op wit weer te geven. Als u mij vraagt naar mijn leuthoogtepunten moet ik u toch allereerst noemen mijn persoonlijke betrokkenheid ten tijde dat ik als Razende Roosendaalse Radio Reporter (eervolle benaming wijlen den edele tekenheer Dik Bruynestein) zoveel mogelijk leutactiviteiten op de voet volgde. Toen ik eenmaal wat uitgeraasd was, ben ik wat kieskeuriger geworden om uiteindelijk mijn leutbeleving te beperken tot de IQ-avond (ook bekend als de Gouden Bolhoed Avond) in eerst De Veestallen en later in Erato, het Swaree in De Kring, de bijeenkomst van de R. K. Spaarkas Gleuf, Hoop en Liefde in eerst The Black Horse en Later Hotel Merks, en natuurlijk den optocht door gans het Tullepetaonerijk. Hoogstwaarschijnlijk zal ik het komende leutjaar mijn lijfelijke beleving nog verder inperken, en daarom mag dit schrijven ook beschouwd worden als een persoonlijk testamentje. Tijdens de Gouden Bolhoed Avond ervaarde (het is ervoer, maar dat klinkt niet schoon) ik die ingrediënten die de kern van het leutfeest vormen: milde spot met verve voor het voetlicht gebracht door de opperspreekstalmeester, de onvolprezen Frans van der Groen, als het meest wezenlijke element van het feest. En daar beleefde ik ook het meeste plezier aan. Helaas, Frans is niet meer! Zonder iets af te willen doen aan andere grote evenementen moet mij toch van het hart dat het Tullepetaonse Carnaval steeds meer beheerst wordt door het gezongen woord, wat helaas ten koste is gegaan van het kritisch gesproken woord. Het Swaree is daar het beste voorbeeld van. Hoewel de attractiewaarde nog steeds erg groot is, hebben de liedjes de laatste jaren de overhand, terwijl dit toch het ultieme toneel is om onze lokale ‘machthebbers’ eens stevig te kapittelen. Ook in de optocht zou het kritische geluid duidelijker moeten doorklinken. In een niet al te recent verleden, toen ik mij nog ten zeerste bij de uitvoering betrokken voelde, heb ik eens geopperd om een Rederijkersavond in het leven te roepen. Met twee insteekmogelijkheden: Ik klaag aan…, Ik prijs… Wie dat met een aantal stemmen weet te ondersteunen, moet het ‘recht’ krijgen om een College van Wijze Mannen (waarom het College van Pleizanten niet?) een aanklacht of een stelling voor te leggen, waaraan vervolgens een bindende uitspraak over wordt gedaan. Echter, toen waren er heel wat discussiepunten binnen de leutwereld en daarom twijfel ik of daar nu nog een voedingsbodem voor is. Het ganse volk is nu immers verslaafd geraakt aan de Rijdende Rechter meester Frank Visser en een leutige versie van deze wijze rechtspreker zou wellicht iets te overdadig zijn. Maar toch wilde ik u deze overpeinzing uit het pleizante Pleijverleden niet onthouden. Ook heb ik nog eens getracht het leutfeest wat meer diepgang te geven door de heer Rob van Bavel (Brabants carnavalshistoricus bij uitstek, verbonden aan het carnavalsmuseum in Den Bosch) naar Roosendaal te halen voor een lezing over de oorsprong en de cultuur van het carnavalsfeest. De heer Van Bavel kweette zich uitstekend van zijn taak, edoch, de belangstelling in The Black Horse was dermate miniem dat dit niet voor herhaling vatbaar was. Wat mij extra pijnlijk trof, was dat het toenmalige bestuur van de stichting Carnaval het niet nodig vond om acte de presence te geven. Ik heb dus niet het gevoel dat ik momenteel concreet iets voor de Tullepetaonse leefwereld kan betekenen, wel hoop ik dat de kern van mijn testamentje (ik geef het toe, het valt in het niets bij het Testament van Boudewijn de Groot en Mijn Gebed van D. C. Louis) – meer kritisch gesproken woord- eens bewaarheid mag worden.
Voorts wens ik u allen uiteraard veel succes met de uitwerking van alle leutgedachten die reeds tot u zijn gekomen en nog tot u zullen komen, wat u ook van plan mag zijn daar mee aan te vangen. Mocht u dit schrijven als wat mager beoordelen, wat ik mij goed kan voorstellen, dan moet u bedenken dat ik deze gedachten op papier heb moeten stellen zonder de geestelijke beneveling van het poortersbier, wat ongetwijfeld als een godendrank gekwalificeerd mag worden.
PS: ik moet u helaas op een paar puntjes even kapittelen. Het doet bepaald afbreuk aan uw eervolle opdracht dit verzoek overdraagbaar te stellen. Dit is niet geheel correct t.a.v. de geprivilegieerden. Ook is het niet juist dat u de Priens opvoert als zijnde de enige sleutelhouder van de poort naar het hart van de Tullepetaone. Hoe bewonderenswaardig en achtenswaardig de ‘Ogheden van Tullepetaonestad’ (daar is overigens een aardig boekje over geschreven) door de jaren heen ook hebben geopereerd, zij zijn toch slechts passanten in de immer voortschrijdende leutgeschiedenis. De echte poortwachters zijn in mijn visie heren als Prins Jan 1 (over wie ook twee aardige boekjes zijn geschreven, o edele Poortwachters, ga hier echter niet naar op zoek, want gij zult slechts uw neus stoten en nee verkocht krijgen, zelfs bij de auteur) en Piet Geleijns. Zij zijn de mannen met de verhalen die zij, discreet als zij zijn, niet alle aan de openbaarheid zullen prijsgeven. Bent u deze ietwat negatieve geluiden ten spijt, na het lezen van dit schrijven nog niet uitgekeken op mijn gedachtengang, dan kan ik u van harte de boekjes ‘Roosend(w)alers 1’en ‘Roosend(w)alers 2’ aanbevelen, deze zijn namelijk nog wel volop te koop, en wel bij Het Verboden Rijk, het VVV en De Boekenwurm.
Mij zelve gelukkig prijzend dat ik u niet onnodig lang heb laten wachten op deze hotmail, verblijf ik met Marktstedelijke gratie, Jaap Pleij, trotse en pleijzante Gouden Bolhoeddrager 2006.
As oe ver’aol nie vor alle Tullepetaone waor bestemd, mar allenig vor de Poorterij van Tullepetaonestad, stuur dan een meel naor info@depoorters.nl