VERHAAL 1 – CARNAVALSPUBERLIEFDESDRAMA
Het was een even aandoenlijk als herkenbaar carnavalsmoment. Een in het oog springend tienermeisje, terneergeslagen op de rand van het podium. Met haar hotpants, fluorescerende netkousen en kort strak truitje, oogt ze ruig en stoer, maar haar houding spreekt boekdelen. In alles herken ik hartverscheurend kalverliefdesverdriet. Enkele vriendinnetjes proberen op haar in te praten, maar het troosteloze bakvisje heeft enkel oog voor het beeldschermpje van haar mobiele telefoon. In gedachten print ik de sporen van hoop en wanhoop die zich graveren in haar tere ziel; ‘Kom op, laat alstublieft iets van je horen’.
Het aanschouwen van dit carnavalsdrama rukt mijn puberwonden ongewild open en terug zwijmelend naar mijn prille jeugd, beleef ik de pijn opnieuw. Het ging toen om het allermooiste meisje van de stad. Ze was altijd met hetzelfde vriendje, maar die carnavalsdag was ze alleen. Ik weet al niet meer of ik het zelf aanvroeg of andere dat voor me deden, maar ze zei ; Ja! We hosten een avondlang op de klanken van ‘Antoinette’. Het was een fijne avond, van je rompom, van je rompom. Ik was blind van liefde, zweefde naar huis en kon nauwelijks slapen. Op mijn hoofdkussen oefende ik alvast de tongzoen die ik haar deze avond nog niet had durven geven. Het was vooralsnog bij wat lip-stationaire filmsterrenkussen gebleven. Morgen zou onze liefdesopenbaring het hoogtepunt van mijn carnaval worden, al hadden we niet echt duidelijk afgesproken. Op mijn fraaie zelf-bestifte stofjas, voegde ik harten en liefdesuitingen toe en voor de spiegel kreeg de ijdeltuit in mij, een vrije rol zich te profileren. In een soort van trance dweilde ik naar de binnenstad.
Het was even zoeken voor ik haar vond. Helemaal achter in een grote feestzaal, half verstopt in een kapstokrij vol jassen. Ze werd stevig omarmd door haar eerdere vriendje en samen zoenden ze ook nog tong. Hij wel. Ik was kapot en verliet gebroken het feestgedruis. Huilend liep ik met een grote omweg naar huis. Die avond moest ik dit drama helemaal alleen verwerken. Van een zwijgend oplichtend beeldscherm om hoop uit te putten hadden we toen nog nooit gehoord.
VERHAAL 2 – BRAAKSEL EN DRAAIENDE PLAFONDS
Carnaval is naast een geestelijk- en sociaalfeest, ook een lichamelijke beproeving. Drie processen waarin je moet groeien. Wij als Roosendalers met ons moderne Tullepetaons carnaval, verdedigen ons met hand en tand tegen oubollige Bergen op Zoomse krabgeschaarde vastenaovondvierders. En andersom. Kippenveren tegen glasgordijnen. Dat is zo gegroeid en dat mag zo blijven. Als je het maar in je nest of leefnet maar naar je zin hebt, bestaat er geen gelijk of ongelijk. Dat is het mooie van carnaval, feest van nostalgie en tradities. Leutig! Van kinds af aan ben ik altijd een echte ‘carnavaller’ geweest. We kregen het met de paplepel in de strot geperst. Kind en carnaval waren aan mij goed besteed. Ieder jaar weer keek ik uit naar het feest der zotheid. Ik beschrijf de zestiger jaren.
Wij woonden ‘op’ de Bredaseweg, in de volksmond wel de Baon genoemd. Een tiental huizen verderop was er een kruidenierswinkel. De Végé, welke ons in haar macht had met een steeds weer verrassend prulleke, verstopt in het snoepje van de week op zaterdag. Bijzondere bijkomstigheid; de eigenaar van de Végé was niemand minder dan Hendrik van Loon of te wel Prins Driek, de eerste prins carnaval van Roosendaal. Het gekke was dat je als kind niet zag of niet wilde zien dat dat één dezelfde persoon was.
Later idem toen prins Jan 1, Jan Mol of voor ons ‘Jantje Vloe-be-dek’, de scepter overnam. Hoewel hij er persoonlijk voor gezorgd had dat niet alleen hij, maar op afbetaling ook vele vierkante meters Jabo, een sisal-touwachtig hard ribbelig tapijt dat aan twee kanten afgedragen werd, bij ons over de vloer kwamen, was hij als prins een totaal ander persoon voor me. ‘Oom’ Hendrik en Jan hadden twee andere mensen als ze zich in hun prinsenpak gehesen hadden. Op het wijkbal was de komst van de prins voor mij het absolute hoogtepunt en je wachtte vol zenuwen in de buik op zijne hoogheid. Spannend. Je wilde ze zeker niet missen maar eigenlijk was je van Prins Driek of prins Jan diep van binnen net zo bang en opgewonden als van Sinterklaas. In Sinterklaas geloof ik allang niet meer, maar een prins carnaval heeft nog altijd mijn respect.
Het carnavalsritueel startte vroeger thuis altijd al bij het naar beneden halen van de doos met carnavalskleren. Ondanks het feit dat er voor mij geen verrassingen maar alleen zekerheden inzaten, was dat een bijzonder moment. Wanneer de flappen van de kartonnen doos open klapte rook je meteen de geur van keurig gestreken katoen. Ik kende mijn kledinglijn door en door. Het enige verschil met die van al mijn broers was dat er in de nek een ander nummertje aan de binnenkant zat. Ik vond het zalig om weer boer te kunnen zijn. Vanaf mijn kleuterperiode tooide ik me vele jaren in die donkerblauwe stijf katoenen boerenkiel. Een erg simpel kledingstuk met een buitengewone magische uitstraling. De v-hals werd met twee schriele koortjes dicht geknoopt waarna een bonte boeren rode zakdoek je kindernek fraai afkleedde. Van voor werden de punten van die zakdoek gebundeld en door wat wij noemde de ‘schrabber’ van een lucifer doosje gewrongen. Later werd dit een dubbele knoop van achteren die om onverklaarbare reden altijd uit zich zelf naar voren draaide.
Tussen neus en bovenlip werd in twee volle strepen elk jaar met harde hand hetzelfde Clark Gable snorretje getekend. Hiervoor werd je hoofd strak stil gehouden door een ijzeren klemming van de hand die zich vast greep om je kaak en kinrand. Een ingreep die ik ook kende als mijn haren uitgekamd moesten worden en die vandaag de dag niet zou misstaan onder de noemer; kindermishandeling. Dan werden met lipstift mijn toch al blozende wangen nog roder geschminkt en soms maakte ze in bijna de zelfde beweging ook het topje van de neus rood. Wat verder de gefigureerde vraagtekens op beide wangen betekende is altijd een vraagteken gebleven. Op mijn hoofd werd nonchalant een zwarte zijde boerenpetje met klep geplaatst waarin de gestikte kartonnen rand zowel in de hand als op het hoofd voelbaar was. In de regionale carnavalskrant, de Kwakkelkraant, op bladzijde 27, zie ik dit jaar een foto uit lang vervlogen tijd waar ik, ondanks het feit dat ik nooit op een carnavalsbal in café ‘t Wit Roosken geweest was, mezelf wel tien keer meende te herkennen. Boer tussen de boerkes.
Toen ik 12 was en naar de ‘grote’ school ging voelde ik me al een carnavalsveteraan. Boerenkiel, zakdoek en pet werden afgezworen, een snor tekenen was kinderachtig en de jasshort, volgeklad met liefdes gevoelens naar kalveren die dat jaar je liefdeshart raakte, was de nieuwe carnavalsmode. Via tienerbals en de kuskeskring kwam de Damstraat in beeld. Sinas werd van een Sneeuwwitje een vette pils. Ik puberde door het Roosendaalse carnaval vooral als een einzelgänger. Nooit heb ik aansluiting bij een carnavalsvereniging of dweilband gezocht of gevonden. Daarom heb ik diep respect voor al die groepen die elk jaar zo wat alle dagen van carnaval met elkaar de boer op gaan. Dat is een heel speciaal proces. Met jaloezie zag ik het soms aan en liep dan in mijn eentje door. Bewondering voor iets waar ik niets mee kon. Een carnavalavond eindigde vaak net zo voorspelbaar als mijn boerenkiel in kindertijd. Menig keer zette ik laat op de avond mijn bierconsumpties en vette snacks of frieten van de Stuck of Janus Dekkers, om in braaksel en zag, neergevallen op het bed van mijn ouderlijk huis, heiloos het plafond van langzaam tot snel in de rondte draaien tot een wenselijke coma een einde aan deze kastijding maakte. De andere dag pakte je de draad weer vrolijk op.
Met carnaval ben je immers even een ander mens. Met of zonder masker.
VERHAAL 3 – VREEMDGAAN MET CARNAVAL
Ze stonden als rariteiten te kijk in café De Moriaan welke voor vijf dagen omgedoopt was tot een geheel ander entablement. Alle drie hadden ze gewone vrijetijdskleding aan en stonden bijna roerloos met een pilsje in de ene hand, de andere in de broekzak, stoïcijns te kijken naar de uitgedoste hossende meute om zich heen. De middelste kreeg een sticker op zijn trui geplakt. Hij bekeek het klevende papiertje alsof er een duif op zijn borst had gescheten. Hun blikken kruisten elkaar en in hun alles zeggende mimiek las je eerst; ‘is dit leuk?’ en later; ‘waar zijn we in Godsnaam in terecht gekomen?’ De drie mannen uit ‘weet-ik-veel-waar’ bleven emotieloos onder de kontenbonkende klanken en alle stampij om zich heen, dronken hun glas leeg en verlieten de zaak. Nee, het was geen opgevoerde carnavals driemans-act zoals sommige in een duivenmelkerkloffie op fraaie wijze weten ten toon spreidde. Het waren vreemdelingen zeker die verdwaald waren zeker.
Deze onïngestudeerde eenakter maakte weer eens duidelijk dat carnaval iets heel speciaals is. Iets waarvan je moet kúnnen houden. Het moet je met de paplepel ingegoten zijn of je moet breed open staan voor het leer- en aanpassingsproces wat in een betreffend carnavalsrayon de boventoon voert. Want overal in West Brabant is het weer anders. Tussen Breda en Bergen op Zoom ligt om de drie stadspieken heen, een tapijt aan kleurrijke dorpen die elk hun persoonlijke tradities en folklore uitdragen. Carnaval vieren voelt als een stortdouche geestelijke confetti. Vooral als geboren en getogen Roosendalers, in je eigen stad tussen de Roosendalers. Dagenlang je onderdompelen in een groot bad vol oude en nieuwe bekenden. Beschonken sponsen en inzepen tussen al het ‘gehoi’, ‘zijdaltrugs’ en ‘oewistnouws’. Verbazing wekken van ‘lang niet gezien’ tot ‘zijde daor alwir’.
Juist omdat het thuisvoordeel zo zaligmakend is,, wilden wij weleens één carnavalsdag vreemdgaan en ergens anders, waar zowel horeca als klanten onbekenden voor ons zijn, een kijkje nemen. Is dat gevoel nu werkelijk zó anders? We wilden ergens anders zomaar rond dalken. Ergens waar al die sociaalsafe voorwaarden niet van toepassing zijn. Een duik in het onbekende. Alleen met z’n tweeën, mijn vrouw en ik. We besloten voor het dorp Prinsenbeek te kiezen op carnavalszondag. Toevallig passeerde die dag in het tot ‘Boemeldonck’ omgetoverde oord, de ‘Bikse’ optocht en verhalen over een drukke opkomst en grote schoonheid waren ons vooraf gegaan. Alcoholsporen van twee dagen raften door de Roosendaalse bierzee, zorgde ervoor dat we pas tegen het schemeruur bekwaam waren om een normaal acte de présence te kunnen geven. Maar echt te laat kom je hier niet gauw. Waar in Roosendaal de leutstoet op dit tijdstip allang voorbij is en haast al ingepakt, staan hier op de markt de wagens als één grote kermisattractie geformeerd door te draaien en kwijlt op een nevenstaand buitenpodium een diskjockey voor de zoveelste keer zijn microfoon vol. We mengen ons tussen de mensen eromheen en staan als verlekkerde kinderen voor een snoepkraam naar het kleurig poppenspektakel te kijken. Ook op diverse andere pleinen in de regio mogen inwoners als optochttoetje van deze fraaie napret genieten en je vraagt je af waarom dit in Roosendaal juist weer niet gebeurd?
We zetten onze Prinsenbeekse verkenning voort met een kroegentocht. Poepdruk! De mensen lijken wel aan elkaar vastgeplakt. We moeten ons Mozes-instinct aanwenden om door de mensenzee een geul te ‘graven’ om van bar tot bar te komen. Niet alles gaat zoals wij in Roosendaal gewend zijn. Liedjes in dialect zijn er op de bon en in de horecatenten staan steeds diskjockeys die veelal Radio Hollandio-platen aan elkaar praten in een spreektaal die vele malen dichter bij het Rotterdams dan bij het Brabants komt. Betalen gaat overal met klinkende munt, de bakpenning. Een wit muntje dat onze neutbon vervangt. Vijf cafés op rij stropen we af en om héel precies te zijn, zijn we op onze vier uur durende deintocht tussen waanzin en werkelijkheid, núl bekenden tegen gekomen. Voor ons een hele vreemde carnavalservaring. Na een aantal biertjes beginnen we ons echt op ons gemak te voelen, zelfs los te komen, maar het wordt nooit zoals in je eigen stad of dorp. We ontdekken nog een man in een boerenkiel waar levensgroot een Tullepetaon opgeborduurd staat en we spreken hem en zijn vrouw daar meteen vrolijk op aan. Stadsmaote? Ze vertellen ons dat ze zelf niet in Roosendaal wonen en gaan snel weer op in de massa. Het voelt vreemd en onwennig. We waren even op een andere planeet terecht gekomen die hemelsbreed dik 20 kilometer van Roosendaal ligt. Toch voelde het als een mooie ervaring. Verantwoord vreemdgaan. Het werd uiteindelijk een prima avond, we beschikken immers over een groot aanpassingsvermogen en Prinsenbeek blijkt een geweldige carnavalshaven, maar om één feit kunnen we niet heen Carnaval hoor je in je eigen stad, dorp of gat te veiren. Er gaat niks boven je eigen carnavals-gen-geïnfecteerde bakermat.
VERHAAL 4 – CREATIEVE GEKKEN EN DWAZEN
Voor ons als creatieve Tullepetaone die elk jaar weer een deel van het gezicht van carnaval in onze stad mogen bepalen, is er elke carnaval weer veel verf aan de winkel. Het traject van ‘brainstormen’, ‘voorpret’ tot het uiteindelijke ‘maken’ van al dat kleurig moois, gaat nu eenmaal niet zomaar even van boem-djieng en retteketet. Dan moeten er handen uit de kielen gestoken worden. Voor ons en voor vele anderen folklorevoorbereiders, betekend dit jaarlijks, dat wij al weken, sommige zelfs maanden, bezig zijn om deze mooie gekke 5-daogse-leutkar naar het front te trekken. In de hele regio heerst de club-, zeul- en visualisatiekoorts en iedereen wil z’n beste beentje voort zetten om er ook dit jaar weer een mooi feestje van te maken.
Het begon allemaal in 1993 met de tekst “Wa dun Blomme” op café Bloemenmarkt bij Piet en Truus. Het lijkt nog zo kort geleden. Volgend jaar doen we dit alweer 20 jaar. Een mijlpaal. Een jubileum. Maar o, zo heerlijk om te doen. Het begint elk jaar met bidden om een mooi motto. Dan kunnen de raderen bijna een jaar draaien, want altijd willen we iets nieuws en overal iets anders. Elk jaar wacht ook die andere uitdaging; Hoe wordt het weer? Het zijn voor ons tijden tussen hoop en vrees want veel werk gebeurd buiten in de open lucht. Wanneer het zover is wapenen we ons goed tegen de kou en soms kan dat héél koud zijn, met de Kade-kromming als guurste trekpijp.
Maar als daarna de leutplekskes in Roosendaal en omliggende dorpen weer schitteren, zijn we toch wel een beetje trots op onszelf. Dit kleurkesbal moet blijven en daarom willen we voor de toekomst het carnavalsraam-schilderen een nieuwe impuls geven en aanmoedigen. We staan daarom open voor jongeren die deze kunst willen leren en nodigen ze elk jaar weer uit om met ons een paar dagen mee lopen en de kneepjes van het vak te leren. Gratis! Zie het als een soort stage. Een beetje talent is nodig, maar buiten dat nog één ding; Je moeten ze wel goed gek zijn! Het spreekwoord heeft immers bepaalt: “Gekken en dwazen, schrijven op muren glazen”!
VERHAAL 5
Vooraf: Toen in 2012 voor het eerst na 15 jaar in Friesland de ELFSTEDENTOCHT door dreigde te gaan en op het laatste nippertje werd afgeblazen was heel Noord nederland het hart in getrapt. Daarop schreef ik dit ludieke verhaal:
CARNAVAL GAAT NIET DOOR!
In heel Nederland wordt gedoceerd dat alleen wij in het Zuiden carnaval kunnen vieren. Toch dateert ons laatste echte ‘feestje met confetti’ alweer van 1997. Vijftien jaar geleden. Toen dweilden we onbevangen onder de scepter van priens Ruud 1 op het motto; ‘Ziede me gère’. Niemand vermoedde toen dat dit weleens onze laatste carnaval zou kunnen zijn.
Het lijkt of de tijd bevroren is geweest. Machteloos hebben we al die jaren moeten toezien hoe er steeds te weinig confetti op de barricades lag, om onze boerenkiel weer van zolder te halen. Nu de vooruitzichten onverwacht gunstig zijn, is Tullepetaonestad in hectiek en ontspruit het carnaval zich als een ove-driftige gen. Een virus, een overdracht, welke ons van prallende brak tot brakkende pral, met de paplepel is ingegoten.
Voorzitter Ad Vos ziet de leutbarometer stijgen en roept zijn raad in een achterkamertje bijeen. Er is ruggespraak. Er is hoop. De grote vraag is of de sterre dit jaar gunstig genoeg staan? Deze ontluiking blijft niet onopgemerkt en binnen een mum van tijd richt heel Nederland haar ogen op Roosendaal. Priens Ries en zijn gevolg laten de beeldbuis niet meer los. Op alle zenders voeren Tullepetaonen het woord. Jan Mol vertaald bij ‘De wereld draait door’ aan Jan Mulder de letterlijke tekst van ‘Mijn Stadje’. Erich van Hooij doet kont bij Pauw en Witteman en Martien Bruijns wordt, geheel tegen zijn zin in, gevolgd door de Jakhalzen van Pow-news. We zijn hot-nieuws; carnaval komt er aan.
De kielenkoorts loopt op en binnen de stadsgrenzen slaan we compleet door. Cafés bestellen vrachtwagens bier en versiersels reiken tot op de straten. Dweilbands zijn overhaast aan het repeteren geslagen en de horeca introduceert de ‘kluunbon’. Schobbelaer is de populaire lokale drank en onder het genot van een neut wacht iedereen zenuwachtig op het verlossende woord. ’s Avonds puilt de Oude Markt uit haar voegen. Nervositeit heerst. Dan verschijnt Ad Vos op de trappen van het Oude Raadhuis, pakt de microfoon en overziet de menigte. Het is doodstil…;
‘ Tullepetaone, leutige mensen… we waren er dit jaar héééél dichtbij, maar helaas… er is te weinig confetti. Carnaval 2012 gaat definitief niet door!!!’ Een complete wereld stort in. Als je dit leest en op de juiste waarde weet te schatten, dan weet je precies hoe 650.000 Friezen zich deze week voelen.
Dat deze verhalen u hebben mogen smaken,
Goei carnaval 2015, Karin en Frank Roks.
As oe ver’aol nie vor alle Tullepetaone waor bestemd, mar allenig vor de Poorterij van Tullepetaonestad, stuur dan een meel naor info@depoorters.nl